Erger dan zonde: zonder
zonde te zijn.
Men moet toch kunnen terugzien op zaken,
zich een verleden gunnen.
Eigenlijk, zoveel is duidelijk, is men een goedzak,
een sukkel, niets kwaads in de zin –
de zin, die zich tot lust verhevigt, die trilt, die muit,
het roer overneemt, die ons genot schenkt,
zo volkomen tegen onze inborst in.
Dat men zich in de zonde pas ten volle verliest,
terwijl men dat niet wil,
dat men zich uiteindelijk steeds verliest,
niet wetende van de volgende die men zijn zal,
dat men terugvindt, teruggevonden wordt,
dezelfde is, is jammer.
In feite deugt men.
Men is eenvoudig te verklaren.