Het kind verbeten verdedigt zijn onschuld,
wapent zich, schulpt.
Treitert vastberaden omringend vee,
blikt schichtig rond, heft hoog de smalle kin.
Het kind verbeten verdedigt zich.
Het kind verbeten leeft.
Mocht iemand ooit – en velen voortdurend,
veel altijd – dan is gerekend buiten het kind.
Het omgaan van zon en maan en sterren,
wind en wolk en lichtval allerhande,
de slinkse aanvallen van tijd en lot, gewoonte:
het kind verbeten pareert. Het kind verbeten speelt.