Spookachtig de dunne gordijnen
voor het open raam, verbaasd wapperend.
Iets is doorgelaten. Een deur klappert.
De fee naast de wieg, het beduimelde wetboek
dichtgeslagen in de hand, kent haar tekst
uit het vermoeide hoofd. ‘Alles kan, en zal,
tegen je gebruikt worden. Zwijgen mag,
maar helpt niet.’ Knikt minzaam,
verlaat opgelucht de tochtige ruimte.
Klapperend pas is de deur waarlijk deur.
Het knarsende paar bij de wieg, verloren,
herkauwt de taaie teksten der wet,
vraagt zich af of het ze had moeten kennen.
Wat is de algemene betekenis/gedachte van/achter dit gedacht?